Aanmelden voor onze nieuwsbrief

Over Indische spruw of ‘aphtae tropicae’

In compacte artikelen trakteert historicus en IQ-collega dr. Karel-Peter Companje ons op de historische herkomst van wat nu ogenschijnlijk doodgewone medische feiten zijn. Dit keer:

 

Over Indische spruw of ‘aphtae tropicae’

In 1863 werd in het Geneeskundig Tijdschrift voor Nederlandsch Indië melding gemaakt dat een gepensioneerd Afrikaansch soldaat in uitgeputte staat in het hospitaal [te Palembang, Zuid Sumatra] werd opgenomen. Er bestonden aphtae van den gehelen tractus intestinorum en tevens bronchopneumonae. De onbekende ex-soldaat overleed na een paar dagen aan de gevolgen van deze comorbiditeit: volgens de sectie een zwaar longabces en darmen die vol zaten met zweren en aantstingen van het darmslijmvlies, in de volksmond bekend als Indische spruw.

Indische spruw, de Latijnse term is aphtae tropicae, wordt tegenwoordig in verband gebracht met coeliaki. Coeliaki is een chronische darmaandoening, gekenmerkt door een aangeboren glutenallergie die zonder dieet beschadiging van het darmslijmvlies tot gevolg kan hebben. Niet alle gluten veroorzaken coeliaki: de gladinefractie, die voorkomt in rogge, gerst en tarwe is verantwoordelijk voor de ontstekingen. Rijst en mais bevatten wel gluten, maar ook het eiwit gladine. De Indonesiërs met hun rijstdieet leken in de negentiende eeuw minder vatbaar voor Indische spruw dan de Europeanen en de Afrikaanse soldaat die wel brood en andere glutenhoudende graanprodukten consumeerden.

De eerste beschrijving van Indische spruw is in 1837 opgesteld door W. Bosch. Hij gaf de naam aan een ziekte, welke zich in haar volle ontwikkeling aan ons voordoet als een aandoening tegelijk van het slijmvlies der mondholte, slokdarm, maag en ingewanden. Spruw als ziektebeeld werd in Europa al in de tweede eeuw door de Griekse arts Auretaues van Cappadocië (±130-140 n.Chr) beschreven. Het woord spruw werd in 1669 voor het eerst gebruikt door de Zierikzeese arts en schoolrector Vincent Ketelaer (1627-1679) in zijn Commentaris Medicus De Aphtis Nostratibus seu Belgarum sprouw. Dit werd in 1681 vertaald als Verhaal van de Sprouw onzer Landgenooten. Ketelaer beschreef geen Indische spruw, maar zijn combinatie van aften in de mond en darmproblemen leken op coeliaki. Zijn recept, een afkooksel van witte verse rapen met gele wortelen en rode kroten, werd tot 1850 ook in Indië gebruikt.

 
Ketelaers De Aphtis

De Utrechtse arts J.B. Dompeling nam in zijn Handboek voor scheeps-geneeskundigen de beschrijving van Bosch uit 1837 over: een chronische ontsteking van het slijmvlies dat het spijskanaal en de ademhalingswegen bekleedt. Het hete klimaat, moerasachtige gronden en slechte Sumatraanse aardappelen zouden belangrijke oorzaken zijn, alsmede veelvuldig gebruik van warme en verslappende dranken, van sterke drank en kwikbereidingen. De ziekte had een onregelmatig verloop in drie fasen: gestoorde spijsvertering, ontsteking van het slijmvlies en als derde verlies van kracht met uitputting en afsterven van darmweefsel. Het gemoed is zeer ontstemd, de lijder is knorrig, luimig en verveelt zich zeer […] de darmontlasting ongeregeld, traag […] bontverwig met groene strepen of licht-geel gekleurd met overblijfselen van onverteerde spijzen; de buik opgezet; […] de pis roodgekleurd, spaarzaam en verwekt bij de ontlasting een eenigszins branderig gevoel. [Later] hoopen zich in het colon de stoffen tot harde klompen op, wit of grauw gekleurd; die kleiachtig met veel vocht worden ontlast. […] de roode stipjes aan de punt [van de tong] breiden zich uit en vloeijen te zamen, waardoor een glinsterende roodheid ontstaat als van een ontbloote spier. Deze ontsteking breidde zich uit door de hele mondholte en keel. Het gelaat neemt eenen pijnlijken trek aan, de huid wordt ruw, vuil-grauw en rimpelig.

 
Tong bij Indische spruw

Genezing was moeilijk of niet mogelijk. Volgens Bosch en Dompeling was dieet en aangepast leven de enige manier om te overleven. Alleen rijst, sago en arrowroot of pijlwortel konden worden verdragen. Om te drinken werden slijmerige dranken, koud water en goed uitgegist bier met weinig hop aanbevolen: andere dranken prikkelden de darmen teveel. Matige beweging met koude baden in de ochtend en verhuizen naar koelere streken, liefst naar Australië, schenen het beste. Als medicatie moesten zacht werkende ontlastingsmiddelen worden gebruikt, zoals sodacarbonaat of magnesiumcarbonaat. Rabarber met ossengal tot pillen verwerkt kon ook helpen. Bij zware ontstekingen moesten ontstekingwerende en afleidende palliatieve middelen worden aangewend: bloedzuigers op de maagstreek of Autenrieth salbe, zalf met antimoonoxide en kalium die ook tegen wormen hielp. Bosch twijfelde aan de effectiviteit van inheemse middelen als sap van de Chinese roos of kemiriebast met een ui. In 1847 prees de arts S.L. Heijman ijs in de anus als probaat geneesmiddel.

De arts Cornelis Leendert van der Burg (1840-1905), die van 1862 tot 1886 in Indië verbleef en veel over gezondheidszorg in de regio publiceerde, schreef in 1880 een boekje over de Indische spruw, waarbij zijn therapeutische beschouwingen in Nederland nogal wat opschudding verwekte. Van der Burg adviseerde een therapie, die bij een belangrijk darmlijden, zoo hevig dat bijna alle spijzen onverteerd doorgaan of in gisting raken, bij een uitputtende diarrhee, waterachtige vruchten in groote massa rauw laat eten zoveel de lijders maar kunnen, zelfs komkommers en meloenen. In Nederland had hij in zijn collega Van Leent een enthousiast navolger: hij gaf hem (een in Nederland wonende Indische spruwlijder) jutteperen tot 40 per dag, 4 maanden lang en met succes.

 
Indonesische medicijnman of doekoen

Van der Burg kreeg voor zijn monografie ƒ 250 van de Geneeskundige Vereniging in Nederlandsch-Indië als lof en dank. Maar hij had weinig goede woorden voor de inheemse genezers en hun medicatie. Hun recepten vond hij onbeduidend en verwoord in een barbaarsche taal. Hij kreeg van een medicijnman een recept of obat dat boemboe seriawan oesoes of tegen de spruw was genoemd. Het bestond uit Aziatische Waternavel, Elephantobus Scaber en 18 onherkenbare kruiden die een bittere, verzachtende en samentrekkende werking hadden. Deze zouden volgens Van der Burg in werking niet veel verschillen van Europese geneesmiddelen, maar de zoogenaamde Indische behandeling was volledig empirisch, terwijl de Europese behandeling op physiologische grondslag rust. Indische doekoens zouden teveel bestanddelen in een geneesmiddel stoppen en daardoor vanzelf elke rationele behandeling uitsluiten.

In 1906 publiceerde de Haagse arts Geurt Arend Rademaker zijn dissertatie over Indische spruw. Hij constateerde dat, ondanks het werk van Van der Burg en ander onderzoek, er nog weinig over de spruwpathogenese bekend was. Rademaker baseerde zijn onderzoek op een man die werd opgenomen in de mannenkliniek van het Leids academisch ziekenhuis. De man had chronische diarrhee en brand in den mond en de tong. De man was 10 jaar daarvoor in Indië afgekeurd wegens zijn gesukkel met ontlasting en had er in Nederland alleen maar meer last van gekregen. Hij kreeg een vruchtendieet, waarmee hij stopte: hij vond het beestenvoer.

Uiteindelijk werd de man ontslagen zonder genezen te zijn. Hoewel Rademaker uitvoerig laboratoriumonderzoek deed op de excrementen, darminhoud, leverbiopsies en urine van zijn casus, verslaakte hij aan het einde van zijn boek: Mochten de onderzoekers in de tropen, nog meer dan tot dusver, ervan doordrongen zijn dat niet door theoretiseren, maar alleen door grondig onderzoek er kans bestaat in ‘t wezen dezer raadselachtige ziekte door te dringen. Tot mij zelf heb ik deze verzuchting in de eerste plaats geslaakt.

Otto Jan ten Thije (1930-2018) promoveerde in 1963 in Groningen op licht- en electronenmicroscopisch onderzoek naar het slijmvlies van de dunne darm bij spruw. Hij onderzocht en behandelde meerdere patiënten met Indische spruw. De staat van darmvlokken bleek tot op zekere hoogte een aanwijzing voor spruw, maar de aloude bekende symptomen waren duidelijk als indicatie. Een glutenvrij dieet, prednison en antibiotica waren goede geneesmiddelen.

Indische spruw werd niet als endemische ziekte beschouwd. Na de capitulatie op 9 maart 1942 door het KNIL voor de Japanners werden de mannen van Nederlandse herkomst gevangen gezet en al dan niet gedeporteerd. Bij hen, en wat later in de vrouwenkampen, werd door de slechte voeding en behandeling de ziekte wel endemisch. Hoeveel er gestorven zijn door het gebrek aan behandeling zal altijd wel onbekend blijven.    

Literatuur:

  • Geneeskundig Tijdschrift voor Nederlandsch Indië, deel V, nieuwe serie (1863) 444-445.
  • Sharma, S. Kasimba, W. Wakode, Celic disease and its clinical manifestations, in: International Journal of Celiac Disease 8 (2020) 22-27.
  • Bosch, Over de Indische spruw (aphthae orientales) (Amsterdam 1837).
  • L. van der Burg, Indische spruw (aphthae tropicae) (Batavia 1880).
  • van der Scheer, ‘Indische spruw, een bijdrage tot de kennis der appendicitis larvata’, in: NTvG 10 (1905) 638-664.
  • Ketelaer, Commentaris Medicus De Aphtis Nostratibus seu Belgarum sprouw (Middelburg 1669). D. van Hoogstraten gaf de vertaling Verhaal van de Sprouw onzer Landgenooten uit 1681 in Dordrecht uit.
  • L. Heijmann, ‘Aanwending van ijs als geneesmiddel’, in: Natuur en geneeskundig archief voor Neêrlands-Indië 1 (1847) 125-132.
  • B. Dompeling, Handboek der Scheeps-geneeskundigen, bevattende de gezondheidsleer, genees- en heelkunde (Amsterdam 1844).
  • A. Rademaker, Onderzoekingen naar aanleiding van een geval van Indische Spruw (dissertatie; Leiden 1906).
  • J. ten Thije. Darmslijmvlies en spruw. Een licht- en electronenmicroscopisch onderzoek van het slijmvlies van de dunne darm bij enkele vormen van primaire intestinale inssufficientie (dissertati; Groningen 1963).
  • https://www.trouw.nl/opinie/mijn-grootouders-ontkenden-de-nieuwe-politieke-realiteit-in-indonesie~bf7bd686/ , ingezien op 24 december 2021.

 

 

< terug naar het overzicht