Aanmelden voor onze nieuwsbrief

Schat der gesondheyt

In compacte artikelen trakteert historicus en IQ-collega dr. Karel-Peter Companje ons op de historische herkomst van wat nu ogenschijnlijk doodgewone medische feiten zijn. Dit keer: 

Schat der gesondheyt 

Het was eeuwenlang gebruikelijk dat men bij ziekte of pijn niet direct naar een arts of chirurgijn ging, maar eerst begon met zelfmedicatie door middel van huismiddeltjes. De behandeling van ziekte was gericht op uitdrijving van bedorven materie en het voorkomen of verhelpen van obstructies in het lichaam. Er was een levendige markt van medische adviesliteratuur, al dan niet samengesteld door artsen.

Een van de populairste werken was Schat der gesondheyt van de zeventiende-eeuwse arts Johan van Beverwijck (1594-1647), dat hij schreef in samenwerking met raadspensionaris Jacob Cats (1577‑1660). Cats was door Van Beverwijck aangezocht om zijn geschrift voor het publiek te verlevendigen en leesbaar te maken. 

 

Johan van Beverwijck 

Volgens Van Beverwijck had God de geneeskunst gegeven als geschenk tegen zwakheid, ziekte, kwelling en levensmoeheid. Door de geneeskunst leerde de mens dat hij moest oppassen voor slechte lucht, verkeerde kost en drank en hoe hij moest leven om zijn lichaam gezond te houden. 

Welaan dan, wie je bent: gaat, zoekt dan allermeest

Gezondheid voor het lijf, gezondheid voor de geest.

Dus leest dit aardige werk, ik bidde, vrienden leest,

Hier is wat uw gebrek en zwakke aard geneest.

Volgens Van Beverwijck was zijn Schat de eerste volledige gezondheidsleer die in de Nederlandse taal verscheen. Hij hoopte dat zijn landgenoten, hierdoor aangespoord, iets beters zouden publiceren.

Van Beverwijck sloot aan bij de elemententraditie van Hippocrates met aarde, water, lucht en vuur. De elementen correspondeerden met de vier sappen bloed, gal, flegma en zwarte gal. De elementen en sappen moesten met elkaar in balans zijn om geestelijk en gezond te zijn.

Een van de manieren om het lichaam te zuiveren was volgens Van Beverwijck het beproefde aderlaten. Niet alleen slecht bloed kon ziekte veroorzaken, maar goed bloed ook als men er teveel van had. Zuivering door aderlaten was noodzakelijk als het vlees gespannen was, de aderen dik opzwollen en gevaar liepen te barsten, of als ziekte werd veroorzaakt door ontsteking of verstopping. Bij slecht bloed moest niet teveel worden afgetapt, want men had dan een te zwakke lichaamskracht. Door matig aderlaten zorgde men ervoor dat er dan nog genoeg kracht overbleef om geneesmiddelen te laten werken.

Niet de mens had volgens Van Beverwijck het aderlaten uitgevonden, maar het rivier- of nijlpaard. Als het dier merkt dat het door langdurige gulzigheid te veel bloed in zich heeft en ziek dreigt te worden, gaat het naar de oever om een pas afgebroken scherpe rietstengel te zoeken. Het drukt zijn lichaam erin, kwetst zo een ader in zijn dij en ontlast zich van het overtollige bloed. Daarna wentelt het zich in de modder om de opening weer te sluiten. 

En wat een nijlpaard instinctmatig deed, kon volgens Van Beverwijck ook voor een mens alleen maar goed zijn. 

Literatuur: Johan van Beverwijck en Jacob Cats (l. van Gemert (ed.), De Schat der gezondheid (Amsterdam 1992).

< terug naar het overzicht