Doktersassistent mist soms hoogurgente hulpvraag

Telefonische triage in de huisartsenpraktijk

Huisartsenpraktijken zetten steeds vaker telefonische triage in, waarbij doktersassistenten de urgentie en hulpinzet van de hulpvragen bepalen. We onderzochten de organisatie en kwaliteit van de telefonische triage in de huisartsenpraktijk met een vragenlijstonderzoek onder bijna 1000 doktersassistenten. In de vragenlijst werd aan de doktersassistenten gevraagd om de meest passende hulpinzet te bepalen van een aantal fictieve casus. De adequaatheid van hun inschattingen werd bepaald door vergelijking met een door experts vastgestelde referentiestandaard. De hulpinzet werd in vierenzestig procent van de gevallen correct ingeschat, in negentien procent te hoog en in zeventien procent te laag.

Meer ervaren assistenten en assistenten die op vaste dagelijkse momenten een werkbespreking hadden met de huisarts maakten een betere inschatting van de hulpinzet. De sensitiviteit voor het herkennen van patiënten met een hoogurgente hulpvraag was zevenenzeventig procent; de specificiteit was vierennegentig procent.

Het bepalen van de hulpinzet door doktersassistenten in huisartsenpraktijken is dus doelmatig (hoge specificiteit), maar potentieel onveilig bij hoogurgente casus (suboptimale sensitiviteit). Het is belangrijk assistenten te trainen in het herkennen van hoogurgente hulpvragen.

Smits M, Hanssen S, Huibers L, Giesen P. Doktersassistent mist soms hoogurgente hulpvraag.
NTvG 2016;160:D412